77
Het was laat in de ochtend van de volgende dag toen Rutger Stark op zijn kantoor zijn derde Winston aan de vorige aanstak. Geen van zijn collega’s maakte er bezwaar tegen. Integendeel, agent Wegert hing de laatste foto van de plaats delict op het prikbord, bietste een sigaret van hem en liet zich al rokend naast hem op een draaistoel vallen.
‘Godverdegodverdegodver,’ zei Wegert in de richting van de foto’s en hij verspreidde tegelijkertijd een enorme rookwolk.
Stark knikte alleen maar en staarde eveneens naar de foto’s. Nog steeds voelde hij al zijn ledematen trillen, alsof hij meteen na zijn bezoek aan de plaats delict de ziekte van Parkinson had gekregen.
De opnamen waren gemaakt in Forstners eetkamer en keuken, maar ze hadden ook uit een slachthuis kunnen komen – een slachthuis als dat van Werner Gessing, en Stark moest aan diens woorden denken: Als we zo’n drie of vier koeien hebben verwerkt, sta je hier letterlijk te baden in het bloed.
Ja, zo had het er bij Forstner thuis ook uitgezien. Weliswaar hadden de agenten niet in het bloed gebaad, maar hun van overtrekken voorziene schoenen hadden bij elke stap een naar, soppend geluid gemaakt. Ook Felix Thanner was ‘leeggelopen’ en het was een van de akeligste dingen geweest die Stark in zijn werkzame leven te zien had gekregen.
Zijn blik bleef hangen bij de foto van het bebloede keukenmes dat als bewijsstuk No. 2 was aangeduid.
Stark schudde zijn hoofd. Je had het moeten weten, zei hij tegen zichzelf, en niet voor het eerst deze morgen. Maar nee, jij moest Forstner zo nodig zeggen dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Waarschijnlijk was die gek al aan de gang terwijl je zelf op het antwoordapparaat van Forstner de stomste boodschap achterliet die ooit door een agent werd ingesproken. De soort boodschap die laat weten dat je de situatie onder controle hebt, hoewel je geen idee hebt waar die idioot precies zit. Wegert heeft gelijk, het is godverdegodverdomde klote!
Weliswaar had Stark een patrouillewagen naar Forstners huis gestuurd voordat hij hem belde, maar de collega’s hadden niets vreemds kunnen ontdekken. Ze hadden het huis in duisternis en afgesloten aangetroffen, en toen Forstner niet reageerde toen ze aanbelden, concludeerden ze dat hij diep in slaap moest zijn. En terwijl Stark zelf aan het andere eind van de stad bezig was met de opgraving van Heinz Krögers kist – waarin alleen maar aarde had gezeten – hadden de collega’s die hij gestuurd had om Forstner te beschermen rondgereden in de buurt en naar Thanner uitgekeken. Maar ook zij waren ervan overtuigd geweest dat hij zich niet in de buurt van Forstners huis zou wagen.
Ja, het was echt aanmatigend geweest te denken dat ze Thanners gedrag konden voorspellen. Zelfs bij een normaal denkende geweldpleger – als je het zo zeggen kon – zou het gewaagd zijn geweest, maar om van deze idioot te geloven dat hij het in zijn broek zou doen en de wijk zou nemen, was gewoonweg dom geweest.
Forstner had zelf gezegd dat Thanner wel gek was, maar dat je hem beslist niet moest onderschatten. Of liever haar, Jana, want Forstner had over Thanner gesproken in de vrouwelijke vorm. Voor hem was het niet Thanner, maar zijn tweede, vrouwelijke ik geweest die deze waanzinnige daden had begaan. En alleen al het feit dat ze Thanner in zijn latexhuid hadden gevonden, onder het bloed en met naakt onderlijf, pleitte sterk voor de theorie van de psychiater, vond Stark, al kostte het de hoofdcommissaris moeite om de stand van zaken te accepteren.
Dus was het ook niet erg verbazingwekkend dat Stark al meer dan een uur voor een leeg beeldscherm zat, waarop hij eigenlijk zijn verslag moest laten verschijnen.
‘Meneer Stark?’
Wegert en hij keken tegelijk op naar een jonge agent die zijn hoofd om de deur stak en met zichtbare verbazing vaststelde dat er gerookt werd op kantoor. De agent hoorde bij het team dat zich bezighield met de opsporing van Carla Weller. Nu kwam hij met opgetrokken neus naar de twee mannen toe, keek afkeurend naar het als asbak misbruikte koffiekopje en legde een dvd op Starks bureau.
‘Alstublieft, die is voor u.’
Stark keek naar het onbeschreven schijfje. ‘Wat is dat?’
‘U hebt ons toch gevraagd u op de hoogte te brengen zodra er iets nieuws was te melden.’
‘Hebben jullie mevrouw Weller gevonden?’
‘Nee, maar u kunt het beste even naar het filmpje kijken. Het komt van een bewakingscamera uit een parkeergarage in Stuttgart en het is opgenomen op de dag dat mevrouw Weller verdween. We hebben de belangrijke beelden aan elkaar geplakt.’
‘Ja?’
De agent haalde zijn schouders op. ‘Tja, het lijkt erop dat de zaak nu onder u ressorteert.’
De gemonteerde beelden duurden maar zo’n tien minuten, en toen Stark de opname had gezien, wist hij wat zijn jonge collega bedoeld had. Kort voor het einde had Stark op pauze geklikt en nu staarden Wegert en hij naar de monitor.
‘Lieve hemel,’ stootte Wegert uit, terwijl Stark zijn vierde Winston opstak.
Het duurde even voor de sigaret wilde branden doordat zijn handen heviger trilden dan ooit, terwijl Felix Thanners bevroren grijns hem aanstaarde.
‘Nee, dat is Thanner niet,’ sprak Stark zijn volgende gedachte zachtjes uit, en hij wreef zijn ogen uit, die brandden van de walm. ‘Dat is Jana.’
‘Wat?’ Wegert keek hem verbluft aan. ‘Wie is dat dan?’
‘Een gek,’ zei Stark, zonder zijn blik van de monitor af te wenden. ‘Een gek met een plan waar we nog steeds niet alles van weten.’